Bronstijd

Bronstijd (2.000-800 voor Chr.): Subboreaal-begin Subatlanticum

In de Bronstijd domineerde in grote delen van het zandlandschap het gesloten eiken-berkenbos nog. Het natuurlijke bosbestand kwam steeds meer onder druk te staan, omdat in de Bronstijd landbouwactiviteiten structureel werden en het areaal landbouw­grond geleidelijk toenam. Kenmerkend voor de Bronstijd is de introductie van metalen werktuigen die een intensievere landbouw mogelijk maakten. Er vond in toenemende mate ontbossing plaats en mogelijk ontstonden in relatie hiermee al de eerste heide­velden. Door beweiding van gekapte bosgronden konden jonge zaailingen zich niet ontwikkelen en vond geen regeneratie van het bos plaats. Bovendien vond als gevolg van de afnemende natuurlijke vegetatie steeds meer erosie plaats. Door het ontbre­ken van een bodembedekkende vegetatie op de akkers werd regenwater minder vast­gehouden en werd de bodem makkelijker verspoeld. Bovendien vond hierdoor een versnelde afvoer van het hemelwater plaats, waardoor de rivieren meer water te verwerken kregen.

Eiland van Weert

In Zuid-Nederland worden de Vroege-, Midden- en Late Bronstijd onderscheiden. In de Vroege Bronstijd spreekt men in Nederland ook wel van de Wikkeldraadcultuur, een relatief korte periode (ca. 2000-1800 voor Chr.). In de Midden Bronstijd (ca. 1800 -1100 voor Chr.) wordt in Nederland de Hilversumcultuur onderscheiden en in de Late Bronstijd (ca. 1100-800 voor Chr.) de Nederrijnse Grafheuvelcultuur.

Deze laatste cultuur loopt door tot in de IJzertijd. De Nederrijnse Grafheuvelcultuur(1100-600 voor Chr.) of Niederrheinische Grabhügelkultur wordt ook wel de zogenaamde urnenvel­dentijd genoemd. Zoals de naam al aangeeft, kenmerkt deze periode zich door een begravingsritueel waarbij de doden gecremeerd werden en in urnen bijge­zet. Samen met de urn met crematieresten werden soms ook nog andere grafgiften meegegeven, zoals ander aardewerk, sieraden en kleine persoonlijke uitrustingstukken. Karakte­ristiek is voorts dat deze urnen in gezamenlijk gebruikte grafvelden werden bijgezet en dat gedurende langere perioden, zodat uitgestrekte grafvelden ontstonden. De eerder nog gebruikelijke grafheuvel ontbreekt of er wordt nog slechts een laag heuveltje opgeworpen. De cultuur strekt zich uit over Oost- en Zuid-Nederland, alsmede over aangrenzende delen van Duitsland en België[1]. Het belangrijkste internationale voorbeeld is het Urnenveld van de Boshoverheide.

In Zuid-Nederland is de Bronstijd relatief minder vertegenwoordigd. Dat tot op heden minder materiaal uit de Bronstijd in deze regio's aangetroffen, wil natuurlijk niet zeg­gen dat er geen bewoning heeft plaatsgevonden. Waarschijnlijk worden de vindplaat­sen niet herkend of zijn ze niet meer herkenbaar. Met name het aardewerk uit de Bronstijd is erg bros en verweert snel als het aan het oppervlak ligt. Vuurstenen arte­facten die specifiek uit de Bronstijd komen, zijn niet bekend, dus het is goed mogelijk dat enkele vindplaatsen met vuurstenen artefacten eigenlijk vindplaatsen uit de Brons­tijd betreffen. Grafheuvels uit deze periode zijn voorts vooral bewaard op plaatsen waar ze niet zijn geëgaliseerd door bijvoorbeeld landbouwwerkzaamheden. Dat er bewoning was, wordt in ieder geval duidelijk uit de aanwezigheid van de grafheuvels.

De Bronstijd is vooral bekend door zogenaamde deposities. Het begrip depositie wordt gebruikt indien we van mening zijn dat de mens opzettelijk bepaalde voorwer­pen heeft gedeponeerd. Hoewel zeker ook profane redenen voor enkele gevonden deposities bestaan en dit überhaupt moeilijk is vast te stellen, gaan we er vanuit dat de meeste deposities een spirituele achtergrond hebben. Zekerheid hierin heeft men natuurlijk alleen als er duidelijk gemarkeerde sacrale ruimten bestaan, zoals tempels. Maar ook op basis van opvallende vondstsamenstelling en/of vondstcontext (land­schappelijke omgeving) worden rituele deposities onderscheiden. Het bekendste fenomeen betreft het deponeren van bijzondere bronzen voorwerpen, voornamelijk wapens, in natte gebieden zoals moerassen[2].

[1] Van den Broeke, 2005

[2] Van den Broeke, 2005

[3] Fokkens & Roymans, 1991; Roymans & Gerritsen, 2002

[4] Schinkel, 1994

[5] Voor een overzicht zie o.a. Hiddink, 2005: 9